Van hervormer tot conservator

Nieuwere boeken over paus Benedictus xvi

De literatuur over theoloog, kardinaal en huidige paus Joseph Ratzinger is immens. Ze reikt van populistische loftuitingen via rijkversierde platenboeken tot aan theologische discussies. Hier kies ik zes publicaties die aanspraak maken op wetenschappelijke theologische kwaliteit en een veelomvattende visie ontwikkelen op Ratzingers theologie en werkzaamheid. De auteurs van deze werken zijn: (1) de Duitse theoloog Hansjürgen Verweyen, leerling van Ratzinger,[1] (2) de bekende Amerikaanse Vaticaan-journalist John L. Allen,[2] (3) de Ierse theoloog en jezuïet James Corkery,[3] (4) de theologen Lieven Boeve en Gerard Mannion uit resp. België en Engeland,[4] (5) de Australische theologe Tracey Rowland,[5] en (6) de Zwitserse theoloog en curiekardinaal Kurt Koch.[6]

A – In Christus ingelijfd

 Het ligt voor de hand te beginnen met Verweyens boek, want dat is een basiswerk. Voornamelijk analyseert hij, intensief en gedifferentieerd, de ‘denkweg’ van zijn leermeester uit eigen ervaring. Over Ratzingers school- en studiejaren (19-21) leest men weliswaar weinig opzienbarends, maar des te meer couleur locale over diens beslissende jaren in Tübingen, de latere discussie met Hans Küng en de leerjaren bij H.U. von Balthasar (43-69).

Vier hoofdthema’s stelt hij centraal, en wel (1) de vraag naar openbaring en Bijbeluitleg (84-98); Ratzinger werkte mee aan de constitutie Dei verbum van het Tweede Vaticaans Concilie, voerde spoedig daarna de methodische idee van de ‘canonieke exegese’ in, en gaf – in groeiende confrontatie met de historisch-kritische exegese – steeds meer de kerkelijke traditie een centrale plaats als het normatieve kader van alle Bijbelinterpretatie. Vervolgens (2) bespreekt Verweyen de verhouding tussen theologie en filosofie (99-113), die hij vooral presenteert als discussie met de transcendentale theologie van Karl Rahner. De verhouding tussen theologie en politiek (3: 114-134) berust volgens Verweyen bij Ratzinger op zijn vroege ervaringen met het nationaal-socialisme, krijgt vastere vorm in zijn omgang met de ‘neo-marxisten’ in Tübingen (118) en leidt tot duidelijke consequenties in confrontatie met de interpretaties van de ‘bevrijdingstheologie’. Daarbij treurt Verweyen over ‘de aparte positie van een humanistisch opgeleide Europeaan’ die niet zomaar de problemen begrijpt van een Latijns-Amerikaanse landarbeider (120). Ratzingers latere kritiek op het huidige Europa is terug te voeren op vergelijkbare problemen. Verweyens analyse (4) van de liturgie en eucharistie (115-142) grijpt terug op Augustinus’ ecclesiologie en herhaalt het onuitroeibare cliché van de naconciliaire ‘eenzijdigheden bij het vieren van de eucharistie’ (13), maar laat ook zien hoe Ratzingers eigen idee van liturgie veranderd is: eerst heeft hij Christus en de kerk bijna met elkaar geïdentificeerd, later wordt Christus gezien als de basis die het heil van de kerk garandeert. Als een hoogtepunt van Ratzingers denken beschouwt Verweyen diens these dat wij door deel te nemen aan de eucharistie in Christus worden ingelijfd (‘in Christus hinein assimiliert’, 142).

Dat Verweyen persoonlijk vertrouwd is met Ratzingers theologie, is onomstreden. Helaas laat hij door hem geschreven kerkelijke documenten terzijde en gaat hij daarmee de minder aangename vraag uit de weg hoe Ratzingers denken uitwerking heeft op zijn kerkelijk bestuur. Zoals we nog zullen zien, duikt dit probleem ook op in andere boeken.

B – Wat zou Jezus doen?

 Toch is tegenover de strenge theoloog Ratzinger ook een verfrissend concrete toegang mogelijk. Die heeft John Allen ontworpen. Niettemin is hij door gesjoemel in dit overzicht terechtgekomen.[7] Want in 2000 publiceerde Allen een boek met de titel Cardinal Ratzinger: The Vatican’s Enforcer of the Faith.[8] Na de keuze van Ratzinger tot paus kondigde hij als tweede boektitel een biografie aan over ‘paus Benedictus xvi’, waarna de uitgever in 2005 het oude boek simpelweg van een nieuwe kaft voorzag. Geen enkel woord in Allens tekst is veranderd en nog steeds eindigt dit boek ‘over de paus’ met een hoofdstuk over het komende conclaaf (295-314). Met verbazing vindt men daar vier afdoende redenen die tegen de keuze spreken: Ratzinger heeft geen pastorale ervaring, is een niet-Italiaanse Europeaan, wordt geïdentificeerd met het pausschap van zijn voorganger, en een groep gematigd progressieve kardinalen zou zijn keuze blokkeren. Allen heeft zich vergist, maar schetst van kardinaal Ratzinger een zeer realistisch en concreet profiel. Dat is een voortreffelijke aanvulling op Verweyens analysen. Daarom loont het zeker de moeite om ook na tien jaar dit boek nog te lezen.

De auteur, in het jaar 2000 nog correspondent voor de National Catholic Reporter, is in eerste instantie geboeid door de vraag hoe uit Ratzinger, de ooit progressieve theoloog, de grootinquisiteur van nu kon worden. Ook al kan Allen evenmin als anderen een helder antwoord vinden, zijn boek biedt wel veel concrete gegevens. Gezien de vele, zuiver binnentheologische maar vaak theoretische discussies met en over Ratzinger is dat een groot voordeel. Met veel achtergrondkennis reconstrueert hij Ratzingers kinder‑ en jeugdjaren, diens latere glansrijke carrière als theoloog, dan als bisschop en ten slotte als prefect van de geloofscongregatie. Dit alles geïllustreerd met veel (vriendelijke en minder vriendelijke) getuigenissen. Allen beschrijft bijvoorbeeld Ratzingers spannende tijd in Tübingen en betreurt dat deze nooit contact heeft gekregen met Ernst Bloch om samen te discussiëren over de onrustbarende ontwikkelingen van toen. Dan had Ratzinger misschien bij Bloch en zijn aanhangers niet alleen de trekken ontdekt van een atheïstische vroomheid (82-84). Vervolgens presenteert hij de grote thema’s van de ‘oorlog’ die Ratzinger daarna vanuit Rome voerde: dat waren volgens Allen – naast de sancties tegen Europese theologen – de strijd tegen de bevrijdingstheologie, met alle acties tegen Latijns‑Amerikaanse theologen, bisschoppen en gremia eromheen; de zware aanvallen tegen de feministische theologie, tegen homoseksualiteit en tegen ongeoorloofd ‘pluralisme’. Thema’s waren ook zijn bezorgdheid voor indifferentisme tegenover andere religies en ten slotte zijn pogingen de wissels te zetten voor het komende conclaaf.

Door deze concreetheid onderscheidt Allen zich weldadig van veel binnentheologische, vaak overmatig bereflecteerde uiteenzettingen over Ratzingers theologie. Als curiekardinaal handelde deze niet alleen vanuit theologische overwegingen, maar ook met een schrander, vaak wantrouwig oog voor feitelijke machtsverhoudingen en politieke constellaties. Pragmatisch en realistisch ontwikkelt hij bij het bezetten van bisschopszetels en curieposten een wijdvertakt personeelsbeleid, dat al bij de pauskeuze tot resultaten leidde. Ratzingers theoretische blauwdrukken klopten niet altijd, maar dat blijkt eerder uit wat in Allens boek niet wordt gezegd dan uit de analyses die hij wel biedt. Hij legt vooral een cataloog met vragen op tafel waarvan men in Rome het kritische potentieel tot op heden nog niet heeft doorzien. Nog op te lossen zijn (1) de verhouding tussen universele en plaatselijke kerk, (2) een nieuw evenwicht in kerkelijk gezag tussen bisschoppen en het Vaticaan, (3) een bezinning op de kern van wat katholiek zijn is, waardoor een nieuwe lente van het geloof kan groeien, (4) een herijking van de verhouding tussen kerk en wereld, en ten slotte (5) de vraag: ‘Wat zou Jezus doen?’ (311). Allen is ervan overtuigd dat de kerk eindelijk ook ‘naar binnen toe’ zou moeten afzien van geweld.[9]

C – Overgrote nadruk op continuïteit

Jezuïet James Corkery onderscheidt zich door zijn pragmatische Ierse invalshoek. Als Ratzingerspecialist presenteert hij een reeks studies met helder geschreven analysen.[10] Ondanks veel sympathie bewaart hij zijn innerlijke distantie en besluit elke bijdrage met een kritische positiebepaling. In veel opzichten is wat hij biedt een weergave van de algemene consensus van de kenners van Ratzinger. Wat hij schrijft over kindertijd en jeugd (19-21) blijft binnen het kader van de gebruikelijke verhalen, maar laat wel zien hoe Ratzinger ertoe neigt altijd en overal de vijand in het vizier te houden (‘enemy sighted’, 25). De genade vloeit vanuit de kerk naar de wereld, niet omgekeerd. De Ratzinger die de zondaars ontdekt, wordt belangrijker dan de ontdekker van de genade. In deze lijn liggen de belangrijkste basisspanningen van zijn theologie al vroeg vast. Interessant zijn de vier ‘gelaatstrekken’ waarmee Ratzingers theologie geschetst wordt: (a) het christelijk geloof is waar, (b) de logos gaat vooraf aan het ethos, (c) christelijke existentie is getekend door Pasen, en (d) de liefde is het voornaamste (  30-36). Wie zou dat willen tegenspreken? Andere auteurs niet, en hun lezers evenmin! Het probleem is telkens hoe dit is toe te passen op filosofie, modern denken, theologie van het kruis en de wijze waarop concreet liefde wordt verstaan. Corkery geleidt de lezer naar die tendens tot spiritualisering die het resultaat is van Ratzingers – niet altijd van agressie vrije – platoons-augustiniaanse perspectief (36).

Niettemin heeft hij niet vergeten dat Ratzingers mensbeeld primair gericht is op dialoog (38-41). Maar deze dialoog is allereerst verticaal gericht en alleen Jezus Christus kan ons redden uit een relativistische rationaliteit. Daartoe zijn bekering, de uitzuivering van het menselijk bestaan en verheldering van het denken vereist (44-48). Nogmaals: Ratzingers consequente betogen zijn nauwelijks te weerleggen; pas als je ze confronteert met andere theologische opties slaat de twijfel toe, bijvoorbeeld als je ze onbevangen vergelijkt met G. Gutiérrez (66v.). Staat Ratzinger toch niet dichter bij deze dan hij kan toegeven? Zo komt Corkery toch ook tot een relativerende interpretatie, door concreet optredende verschillen en conflicten te beschrijven op een wat luchtige toon: bijvoorbeeld Walter Kaspers verwijt van platonisme (69-74), de discussies rond de bevrijdingstheologie (74-80), Ratzingers verwijten aan de theologie (83-92), zijn strijd tegen de  ‘dictatuur van het relativisme’ (93-108), en niet in de laatste plaats zijn beeld van Europa dat zijn innerlijke evenwicht kwijt zou zijn (113-119). Corkery weet zaken over te dragen door te differentiëren (117-124), en waarschuwt ten slotte nog voor Ratzingers overgrote nadruk op continuïteit (140).

D – Een echte her-contextualisering

Lieven Boeve en Gerard Mannion slaan een andere weg in: zij kiezen voor een ‘Reader’. Aldus stimuleren ze lezers tot eigen interpretatie en meningsvorming en blijven ze zelf buiten schot: neem en lees! Dat de keuze van de teksten uitgewogen en van hoge kwaliteit is, lijdt geen twijfel. De teksten worden telkens kort geanalyseerd en – intensiever dan in andere publicaties – geplaatst binnen een bredere context. Tot de thema’s behoren – zoals in de andere boeken – theologisch-hermeneutische basiskwesties, vragen rond Ratzingers opvatting van het heil, zijn beeld van de kerk, de verhouding van kerk en wereld, leraarsambt en gezag. Intensiever dan elders vindt men als thema: problemen rond de christelijke eenheid en de religieuze dialoog, de vraag naar liturgie, catechese en verkondiging, en ten slotte naar de interpretatie van het Tweede Vaticaanse Concilie. De redacteuren menen dat hun project uniek is en houden (zoals Corkery en Rowland) eraan vast dat Ratzingers denken innerlijk consistent is.[11]

Methodisch is de opzet van Boeve/Mannion van groot belang. De sterk abstraherende en contrasterende wijze waarop zij teksten rangschikken, voert trefzeker tot het thema kerk, waar men in Ratzingers hele werk telkens weer op stuit (81-118). Niettemin hoeft dat thema zich pas te bewijzen in ontwikkelingen na het concilie, want daar verliezen voor Ratzinger de grenzen tussen geloof en ongeloof hun scherpte; hij reageert daartegen met een ‘restauratief’ programma, de context van het tijdschrift Communio. Vanuit deze ankerplaats gaan de redacteuren in op boven genoemde thema’s en analyseren die in een poging een meta-perspectief te schetsen.

Wat valt er echter te zeggen over het Tweede Vaticaans Concilie? (157-279). Voor Ratzinger laat de ware receptie van het concilie nog op zich wachten en de redacteuren vragen zich af of zijn voorliefde voor het Griekse denken niet leidt tot conclusies waartegen Ratzinger zich schrap zet: nieuwe tijdperken vragen zoals toen om nieuwe interpretaties. Daartegen legt Ratzingers continuïteitsprincipe (vgl. Corkery) de nadruk op een rigorisme, een pessimisme en een voortdurende crisishermeneutiek die geleid hebben tot een autoritair bestuur van de kerk. Met het oog op het postmodernisme verlangen Boeve en Mannion een her-contextualisering (278) van concilie en theologie. De vraag blijft alleen of en wanneer de huidige situatie van de kerk door een daar bovenuit stijgende postmoderne hermeneutiek opnieuw doorleefd, doorzien en in het reine gebracht kan worden.

E –  De kerk als mystieke bruid van Christus

Tracey Rowland is decaan van het John Paul ii Institute in Melbourne. Kardinaal Pell van Sydney spreekt in zijn ‘Woord vooraf’ bij haar boek vol lof over een ‘jonge getrouwde vrouw’ met een aanstekelijk enthousiasme voor Ratzingers theologie. Een basis voor die bewondering biedt haar monografie zelf. In strikte en strak samenvattende analysen voert de theologe lezers door Ratzingers denkwereld, nauw verweven met andere theologische exposés. Gezien deze invalshoek is het zeker de moeite waard bij haar in de leer te gaan. Ook bij haar gaat het om openbaring (48-65), godsverstaan (66-83), kerkbeeld (84-104) en de beoordeling van de moderniteit (105-122); al haar uiteenzettingen volgen braaf de thema’s die de meester had voorgetekend.

Een biografisch onderdeel leidt het boek in (1-16);[12] ook hier niet zonder de aanwijzing dat Ratzinger de basisposities van zijn kindertijd trouw gebleven is. Tot de ‘theologische kringen’ die hem beïnvloedden, rekent ze oudere neoscholastici, grote figuren als H.U. von Balthasar en H. de Lubac, de vroege strijdgenoten uit de tijden van het concilie en de latere brede groep medewerkers van het tijdschrift Communio. Nieuw is dat zij de aandacht vestigt op nr. 22 van het conciliedocument Gaudium et spes over kerk en wereld, met zijn christocentrische, voor Ratzinger te optimistische mensbeeld (32). Gaudium et spes ziet Rowland als het sleuteldocument waaraan in de latere interpretatie van het concilie de wegen zich scheidden. De daarop volgende analysen behoren tot de meest verhelderende bladzijden van dit intelligente, wel conservatief gerichte boek. Het komt dicht in de buurt van de reflecties van Boeve en Mannion en laat zien waarom Ratzinger zich tussen pre- en postmodernen vastlegde op een middenpositie, die moeilijk te objectiveren is en ook al geen perspectieven biedt voor de toekomst.

In Rowlands boek vindt men nieuwe aspecten: haar reflecties rond openbaring, Schrift en traditie (48-65) maken duidelijk dat en waarom het doorgeven van het geloof volgens Ratzinger vraagt om een meeromvattend kader van iemands levenspraxis, dat katholieke traditie of cultuur te noemen is, een omvangrijk medium derhalve waarbinnen het geloof doorgegeven kan worden. Zo gezien is het ook consequent dat de vraag naar moralisme en liefde tot God (66-83) als een corollarium bij het voorafgaande betoog aansluit.

Een meer traditionele context (vgl. Verweyen, Corkery, Koch) vindt men in de sectie over de kerkelijk-hiërarchische ‘structuur van de gemeenschap’ (84-104), wel met de duidelijke aanwijzing dat Ratzinger democratisch-congregationalistische tendensen strikt afwijst. Heeft Rowland iets nieuws te zeggen over moderniteit en politiek (105-122)? Ratzinger heeft volgens haar op dit gebied nooit een gesloten theorie ontwikkeld; lezers moeten hun weg vinden in een puzzeltocht door verschillende boeken en artikelen (107). Aldus worden Ratzingers verstaan van de geschiedenis, zijn ‘dubbelspiraal’ van christelijke oorsprong en hellenisme, zijn kritiek op verlichting en Europa opnieuw ter discussie gesteld. In dit hoofdstuk wordt Rowland van scherpe analytica tot een commentator die slechts velerlei posities en reacties weergeeft.

Dit zeg ik niet als kritiek op de schrijfster, maar zie ik als uitvloeisel van een denkroute waarvan de reactionaire en naar binnen gerichte structuur steeds duidelijker wordt. Ratzingers zoeken naar de ware rationaliteit valt evengoed te ondersteunen als zijn vraag naar de grenzen van de verlichting in de nieuwe tijd. Dat hebben vóór hem reeds anderen met veel theoretische elegantie gedaan, en het is hoogst verwonderlijk dat buiten Verweyen geen van de besproken auteurs Jürgen Habermas of eerdere vertegenwoordigers van de ‘kritische theorie’ noemt (122). Vermoedelijk heeft Ratzinger het mis als hij denkt dat de door hem gepropageerde, dat wil zeggen katholiek geconcretiseerde rationaliteit het huidige Europa van de afgrond zou kunnen redden. Het probleem is toch wel niet dat Europa zijn oriëntatie is kwijtgeraakt (dat is deels onweerlegbaar), maar dat Ratzinger zich superieur voelt aan de Europese context. Iets dergelijks geldt voor het laatste hoofdstuk, over de liturgie (123-143), waarin Rowland probeert te verklaren wat Ratzinger bewogen heeft tot restitutie van de oude liturgie.

Niet echter de sociaal-theoretische, maar de binnentheologische vragen zijn Rowlands sterke kaart, en zij wijst in haar slotconclusies (144-155) op belangrijke onderscheiden daarin. Zo blijkt Ratzingers reductie tot Augustinus even weinig te voldoen als de vraag of het Tweede Vaticaans Concilie mislukt is, dus hoe het nu staat met de ‘aanpassing’ aan de moderniteit. Rowland ziet in Ratzinger (tezamen met Von Balthasar) een ‘expressivist’ (misschien ook een estheet), die als criticus van de transcendentale theologie een grote sensibiliteit heeft ontwikkeld voor de eigen dynamiek van taal en culturele tekens, wat natuurlijkerwijze leidt tot een sterk conservatisme. Maar het verklaart toch ook niet de volle omvang van Ratzingers strategie op het gebied van theologie en kerkelijk ambt. Rowland biedt een belangrijke aanwijzing: paus Benedictus houdt van zijn kerk als van de ‘mystieke bruid van Christus’ (154). Wie het vatten kan – dat wil zeggen kan vertalen in theologische begrippen –, vatte het.

F – Een nietig mosterdzaadje

In de reeks hier besproken boeken neemt kardinaal Koch een aparte plaats in: hij presenteert zich in de vijftien bijdragen van deze bundel als een hartstochtelijk verdediger van de paus; ook daarmee vertegenwoordigt hij een groot aantal publicaties, want pausverering behoort nog steeds tot de praktijk van een conservatief katholicisme. Koch wil ‘de opvolger van Petrus sterken in zijn belangrijke ambt’ (10v.). Daaruit is wel de apologetische en vaak overdadige en bloemrijke stijl te verklaren. De eerste bijdrage, ‘God is logos en liefde’ (14-44) leest als een verzameling slagwoorden: God is de liefde, aan het begin van het geloof staat een ontmoeting, alles is gericht op een ‘elementaire theologie van de incarnatie’ en Christus, de ‘exclusieve plaatsbekleder’, betrekt ‘de kerk inclusief in zijn plaatsbekleding’. Aldus zou Benedictus xvi ‘blijvende verantwoording’ moeten dragen voor ‘vrede en verzoening binnen een verscheurde wereld’ en ‘Christus in al zijn grootheid’ moeten verkondigen. De eucharistie echter hoort niet zomaar een rite te zijn, maar sacrament. Aldus roept Koch de paus uit tot ‘de ongetwijfeld meest miskende katholiek van deze tijd’. Niettemin zal de paus toch ‘een zegen zijn: Benedictus’ (44). Een dergelijke lyrische retoriek spreekt voor zich.

Koch heeft weinig op met nuances. Bevrijdingstheologen verwijt hij ‘uitholling van de godsidee en van het begrip openbaring’ en ‘irrationele theologisering van de politiek’ (52). In contrast daarmee wil Koch ‘de gelovigen in de wirwar van hedendaagse meningen en het geharrewar van informatiestromen in de media, vormen van opzettelijke desinformatie en gemanipuleerde deformatie […] helpen zich te oriënteren’ (10).[13]

Daarmee verscherpt Koch de grenzen van Ratzingers denkwereld in plaats van die op te heffen. Ook hij geeft breed op van ‘bindende waarheid’ en bekritiseert ‘het losweken van de mens uit elke traditie’ (73), identificeert het moderne begrip vrijheid simpelweg met ‘zelfbevrijding’ (75) en verdedigt verlossing tegen emancipatie (74). ‘De gifdruppel van de erfzonde is het streven van de mens naar een solipsistische vrijheid, die zich juist niet verstaat als vrijheid-tot welke zich waarmaakt in de praktijk van de liefde, maar die zich in eerste instantie beschouwt als vrijheid-van, zich isoleert en zich onafhankelijk wil maken’ (79). Nieuw zijn zulke ideeën niet, maar ze zijn ondeugdelijk als globaal oordeel over de mensheid, vooral wanneer Koch dit concept stelt tegenover het ideaal van het ‘mariale leven’ (93), de heilige familie prijst als begin van de kerk (103/5) of de liefde tot Christus uitroept tot het ‘hart van de navolging door Petrus’ (244).

Blinde vlekken: Kritische terugblik

Voor velen geldt Ratzinger als een uitzonderlijk theologisch fenomeen; wereldwijd wordt over geen enkel ander theoloog zo uitvoerig en intensief gediscussieerd. Zijn invloed was overigens tot 2005 vrij beperkt; hoogstens was er belangstelling voor zijn besluiten als prefect van de geloofscongregatie. De hausse begon in 2005 met zijn keuze tot paus. Kennelijk heeft de combinatie van strikte overtuigingen en rigide beslissingen de interesse voor hem gewekt.[14] In de hier aangeboden bespreking koos ik zes publicaties uit tezamen zeven landen, die mogen gelden als representatief.[15]

Men vindt er vergelijkbare basisstructuren: ze richten zich allemaal op (1) de hermeneutische driehoek openbaring, Schrift, traditie, (2) de verhouding van logos/denken en geloof, (3) de relaties tussen kerk, moraal en politiek, (4) Ratzingers autoritaire kerkmodel, en (5) zijn beeld van Europa. Hier en daar kwamen daarbij oecumenische en interreligieuze uitlatingen ter sprake. De vraag waarom die op de kerk gecentreerde thema’s zo in het middelpunt staan, wordt nauwelijks bereflecteerd. Het valt namelijk op dat ze allemaal teruggaan op Ratzingers tweestrijd tussen (jeugdige) hervormingsdrang en (later) conservatisme, die men ook kan aantreffen bij Von Balthasar en De Lubac. Zelfs het concilie raakt in het halfduister, want de man die zo vertrouwd is met Augustinus en Bonaventura ontwikkelt van meet af aan een hermeneutisch halfslachtige verhouding tot nieuwe geloofsvisies. De Schrift krijgt de nadruk en wordt vanuit de traditie gerelativeerd, ‘communio’ wordt beklemtoond en tegelijk wordt een sacramentalistische kerk tot centrum voor het organiseren van een totaalconcept van lering en handelen.

Zoals in alle publicaties aanwijsbaar is, ontwikkelt Ratzinger voor theologie en kerkbestuur sterk toegespitste interessen en die leiden helaas tot sterk toegespitste onderzoeken; de meeste laten zich leiden door Ratzingers crisisbewustzijn. De originaliteit van enkele van zijn theologische impulsen valt niet te bestrijden, evenmin als de gevaarlijk fraaie glans van zijn taal, maar in die augustiniaans verfijnde gestalte zet opnieuw het traditionele antimodernisme zich door. Ratzingers kritiek op de huidige tijd vertoont trekken die te falsifiëren zijn en roept een atmosfeer op van intransigentie die elke dialoog verstikt. In dit amalgama van metafysisch platonisme en modern onfeilbaarheidstrauma kregen neoscholastieke posities een nieuwe gelding. Trefwoorden daarbij zijn: kwesties van mensenrechten, seksuele moraal, marginalisering van vrouwen, degradering van reformatorische kerken, blokkaden bij interreligieuze dialoog en de strijdleuze ‘dictatuur van het relativisme’.

Dit context-verre denken heeft Ratzinger tot de overtuiging gebracht dat hij in de kern van de zaak zijn opvattingen nooit gewijzigd heeft, ook al nam hij afstand van naconciliaire ontwikkelingen en stelde hij tegen contextuele theologieën zijn ‘apparaat’ in werking. Hij zal er wel nooit over hebben nagedacht dat ook hij deel uitmaakt van het mondiale handelen dat hij veroordeelt. Men denke aan het financiële gedrag van het Vaticaan, de telkens verder opgevoerde presentie in de media, de pracht en eigen enscenering bij publiek optreden, de uitgaven voor de liturgische ‘Pop-events’ met miljoenen deelnemers. Wanneer aanpassing aan de huidige tijd bedreven wordt, dan toch wel in het Vaticaan. Wellicht is dat een post-modernisme tegen wil en dank te noemen. De methode van deze strategie is doe-het-zelf-werk, ‘bricolage’, bedreven met een pretentie die een onverdraaglijke vervreemding inhoudt van de herinnering aan Jezus.

De meeste Ratzinger-interpreten hanteren een zeer welwillende hermeneutiek en verdringen kritische vragen als: Is Ratzingers theorievorming even consistent als zijn verheven taal suggereert? Kan een Bijbelinterpretatie overtuigen die leeft van een voortdurende polemiek tegen de historisch-kritische exegese? Waarom worden prominente antipoden van Ratzingers theologie gewoon nooit genoemd?[16] Waarom slaagt toch geen enkele commentator erin op overtuigende wijze onderscheid te maken tussen Ratzingers persoonlijke overtuigingen en zijn officiële uitspraken?

Tot slot van deze kritische vragen pleit ik ervoor dat een nieuwe generatie interpreten van Ratzinger de cocon van binnenkerkelijke zelfreflectie achter zich laat. Er moet eindelijk gesproken worden over het rijk Gods dat de kerk in eindeloze mate te boven gaat, of over de herinnering aan Jezus die in geen geval te nivelleren is tot leerstukken. Om te verduidelijken wat ik bedoel, herinner ik aan een verhaal uit het jaar 1988, toen Ratzinger in Chili de basisgemeente sol naciente bezocht. Men was er verheugd en hoopte op de troost van zijn prediking, want in het evangelie van die dag stond de prachtige uitspraak in Lucas 10,21: ‘Ik dank u, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat u dit verborgen hebt gehouden voor wijzen en verstandigen en het onthuld hebt aan eenvoudigen’. Maar de teleurstelling was groot, want de kardinaal preekte over de heilige van de dag, de Duitse ‘emperador’ Frederik ii (ook Pinochet werd ‘emperador’ genoemd). Ratzinger legde uit voor welke moeilijkheden staatslieden staan wanneer ze een goed christen willen zijn. Regeren kan hoofdpijn opleveren en de keizer heeft daar vaak last van gehad.[17] Na een dergelijke belering liet de basisgroep de Romeinse gezant graag verder trekken, want hij leefde in een andere wereld.

[Vertaling: Ted Schoof]

hermann häring, in 1937 geboren te Pforzheim (Duitsland) studeerde filosofie te München en theologie te Tübingen. Vanaf 1969 werkte hij te Tübingen aan het Institut für ökumenische Forschung, tot hij in 1980 hoogleraar dogmatiek werd aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, waar hij later tot 2005 ook directeur was van het Heyendaal Instituut. Tot zijn recente publicaties behoren: Theologie und Ideologie bei Joseph Ratzinger (Düsseldorf 2001), Glaube ja – Kirche nein? Die Zukunft christlicher Konfessionen (Darmstadt 2002), Jesus von Nazaret’ in der wissenschaftlichen Diskussion (Berlin 2008), Im Namen des Herrn: Wohin der Papst die Kirche führt (Gütersloh 2009), Freiheit im Haus des Herrn: Vom Ende der klerikalen Weltkirche (Gütersloh 2011), Der Jesus des Papstes. Passion, Tod und Auferstehung im Disput  (Berlijn 2011). Zijn adres is: Wächterstraße 61, d-72074 Tübingen; e-mail: h.j.haering@t-online.de.

(in: Tijdschrift voor Theologie 51(2011)

Voetnoten

[1] H. Verweyen, Joseph Ratzinger – Benedikt xvi: Die Entwicklung seines Denkens, Darmstadt, Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 2007; 173 blz., € 24,90, isbn 9783534230327.

[2] J.L. Allen, jr., Pope Benedict xvi: A Biography of Joseph Ratzinger, New York, Continuum, 2005; 352 blz., $ 19.95, isbn 9780826417862.

[3] J. Corkery, Joseph Ratzinger’s Theological Ideas: Wise Cautions and Legitimate Hopes, New York, Paulist Press, 2009; 174 blz., $ 14.95, isbn 9780809146017.

[4] The Ratzinger Reader: Mapping a Theological Journey, ed. L. Boeve/G. Mannion, London, Continuum International, 2010; 272 blz., € 28,99, isbn 9780567032140.

[5] T. Rowland, Ratzinger’s Faith: The Theology of Pope Benedict xvi, Oxford, Oxford University Press, 2009; 232 blz., $ 17.95, isbn 9780199570348.

[6] K. Koch, Das Geheimnis des Senfkorns: Grundzüge des theologischen Denkens von Papst Benedikt xvi, Regensburg, Pustet, 2010; 296 blz., € 24,90, isbn 9783791723044.

[7] Toelichting van de redactie: In principe worden enkel meer recente boeken in een boekenessay besproken en zou dit werk uit 2000 dus buiten de selectie vallen.

[8] Dit boek heb ik besproken in Tijdschrift voor Theologie 42 (2002) 416.

[9] Een opmerking in de marge mag hier niet ontbreken. In het eerste hoofdstuk over de jeugdjaren (‘In de schaduw van Hitler’, 1‑44) brengt Allen via intensief recherchewerk veel materiaal bijeen. Hij verzamelt data over de familie (vader was politieagent; de toen welbekende oudoom Georg was priester en geschoold theoloog, met duidelijk antisemitische overtuigingen) en over de kleine steden waarin de jonge Joseph heeft gewoond, alsmede over gruweldaden aan het eind van de oorlog, waarover deze zeker gehoord heeft. Allen citeert Ratzingers latere volmondige beaming van de vermeende standvastigheid van de katholieke kerk. Geen van deze thema’s zijn de scholier Ratzinger te verwijten, maar toch werken zijn zwijgen en verzwijgen, dat toch wel niet uit naïveteit kan voortkomen, bevreemdend, althans voor Duitse lezers. Maar in de Duitse vertaling van Allens boek is – zonder enige nadere uitleg – het eerste hoofdstuk ‘vergeten’. De macht van het Vaticaan is niet te onderschatten en roept de vraag op wat Allen in zijn ‘moedige’ nieuwe boek allemaal mocht zeggen en waarover hij moest zwijgen – J.L. allen, jr., The Future Church: How Ten Trends are Revolutionizing the Catholic Church, New York 2009.

 [10] J. Corkery, The Relationship between Human Existence and Christian Salvation in the Theology of Joseph Ratzinger (diss. Catholic Univ. of America), Washington 1991.

[11] Des te verbazender is het dat de achtergrond van discussies in het Duitse taalgebied min of meer afwezig blijft en niet bijzonder zorgvuldig (en met veel spelfouten) gedocumenteerd wordt.

[12] In tegenstelling tot de mededeling op p. 2 is Ratzinger geen lid van de ‘Académie Française’. Rowland verwisselt die met de ‘Académie des sciences morales et politiques’; die behoort overigens eveneens tot de koepelorganisatie van het ‘Institut de France’.

[13] Aan de weerlegging van mijn kritiek op de paus wijdt Koch een hele bijdrage (159‑218). Ik heb begrip voor een enkel voorbeeld van antikritiek (190v.). Bij gelegenheid zal ik reageren met wat verduidelijkingen.

[14] De universiteit van Tübingen noteert tussen 1986 en 1988 over J. Ratzingers theologie elk jaar één publicatie, ook elk één in de jaren 1991, 1993 en1996, twee monografieën in 1997 en één in 1998. In 2001 zijn het er twee, in 2003 en 2004 elk één. Dan nemen de publicaties toe tot 50 (2005), 144 (2006), 55 (2007), 46 (2008), 40 (2009) en 38 (2010).

[15] In deze afsluitende terugblik verwerk ik aspecten uit eigen analysen van J. Ratzingers theologie. Daaruit noem ik: ‘Het geloof van de kerkvaders?: De funderingen van de theologie van Joseph Ratzinger’, Tijdschrift voor Theologie 40 (2000) 358-380; Theologie und Ideologie bei Joseph Ratzinger, Düsseldorf 2001; ‘Gevoeligheid voor de waarheid?: Bij de virtuele pauselijke rede aan de Sapienza in Rome’, Streven (2008) 963-974; Im Namen des Herrn: Wohin der Papst die Kirche führt, Gütersloh 2009.

[16] Men denke aan L. Boff, C. Curran, E. Drewermann, M. Fox, G. Gutiérrez, H. Halbfas, H. Küng, J.B. Metz, K. Rahner, E. Schillebeeckx, E. Schüssler‑Fiorenza, J. Sobrino, en vele anderen.

[17] K. Mayer, Das Geheimnis ist immer die Liebe: In den Slums von Chile, Freiburg 2006, 157‑161.


Erschienen in:
Tijdschrift voor Theologie 51 (2011), 412-422
Deutscher Text:
„Großer Baum und winziges Senfkorn“. Neuere Bücher zu Benedikt XVI. (homepage)